Aanvankelijk leek de wereld vredig en gelukkig. In Midgard genoot de nog jonge en ongerepte mensheid van de zon en het leven. Het groeide snel, omdat de dood, geen van beide ziekten had er toegang toe.
Het bloeide, genietend van het uitzicht van de goddelijke scheppers. Reuzen nog niet zo veel, ze verstopten zich diep in de bergen, uit angst voor de goden. De Asgard, open en onverschrokken, straalde van onbeschrijfelijke pracht en praal. Op deze gelukkige dagen zat Odin vaak op Hlidskjalf, Troon van de wereld, zodat ik mij met vreugde in mijn hart in mijn werk kan verheugen. Ondanks, dat hij boven Jotunheim steeds meer zag, een zwarte wolk van haat, dat een gloed van Surts smidse ver naar het zuiden brandde, en vergiften en vergiften verzameld in de diepten van Niflhel, zijn gedachten bleven kalm. Voor hij dacht, dat het kwaad voldoende sterke boeien is geweest en dat niets de gevestigde orde kan veranderen.
Het ging zo door zolang het deed, totdat er drie oude vrouwen op de weg van Jotunheim verschenen, Nee mijn. Ze gingen Asgard ongehinderd binnen, niet tegengehouden door de grote magie van de Asen, want zij droegen het lot met zich mee. Ze vestigden zich bij de Urdabrun-bron die van onder de wortel van de Wereldboom - Yggdrasilla - stroomde. Hier begon de draad van het lot te draaien, meedogenloos de oordelen van het lot vervullen. Dit is hoe de onzorgvuldigheid van de wereld eindigde. Midgard voelde de adem van de dood op zich afkomen, en de goden kenden de smaak van de voorbijgaande tijd.
Op dat moment begreep Odin het - hij voelde het, dat het gevaar nabij is. Hij begreep, dat het niet alleen de macht van de goden is die telt in de wereld, dat er anderen zijn, hogere krachten, de kunst waarvan hij moest leren. Maar waar je kennis moet zoeken? Hoe het eeuwige mysterie te ontdekken? Odina wachtte lang, een verschrikkelijke weg naar wijsheid.