'Gladsheim wordt de vijfde genoemd, daar met goud
prachtige walhalla laait op;
Ook daar verzamelt Hropt dagelijks
Strijders in de veldslagen van de gevallenen”.
(Grimnisme 8)
Deze, die hun eigen dood stierven, hij was voorbestemd om in Niflhel te blijven, het land van de doden.
Want ik heb alle werelden gereisd,
De negen werelden reisden tot aan Niflhel
Omlaag,
Waar zijn degenen die zijn gestorven?”.
(vafthrudnismal 43)
(Ik zag de kamer: weg staan van de zon
Aan de lijkkust, de poorten komen naar het noorden
van bestelling vallen druppels door de schoorsteen,
Muren zijn geweven van de toppen van de slangen).
(Voluspa 38)
"Ze zag: daar gingen hun tongen door de stromen
meineed en moordenaars;
Verleiders van andere vrouwen gingen met hen mee.
Nidhógr, zwart monster, hij had hun lijken eruit gezogen,
Hij verslond de doden. - Is dit genoeg voor jou? ?”
(Voluspa 39)
Zoals je kunt zien, het beeld van de wereld van de doden dat in Edda wordt gepresenteerd, is nogal onuitnodigend. Walhalla speelde daarentegen de rol van een Normandisch paradijs. De aantrekkelijkheid ervan vloeide voort uit de primitieve manier om de werkelijkheid te presenteren, nog steeds op een laag abstractieniveau. Echt geluk was het voortdurend en volledig hebben van behoeften. Dit wordt in de beschrijving van Valhalla door dergelijke elementen aangegeven, als een overvloed aan eten en drinken -
“Walhalla zal nooit zo bevolkt zijn, dat Serinner's zwijnenvlees zou opraken” (Damessaga 33), of communiceren met de godheid - 'Odin zit aan dezelfde tafel als Einherriar - medestrijders” (Damessaga 34). Het was een eer voor de Noormannen om in de strijd om te komen, en soms een doelpunt. Want ze opende de deur van het paradijs en stond toe, naar de mening van de toen, om eeuwige roem te behouden. Vandaar de woorden die in het Havamal-lied worden gesproken:
"Domme gedachten, dat hij voor altijd zal leven,
Als hij het gevecht ontwijkt,
Maar ouderdom zal hem geen rust geven
Hoewel de speren hem zullen geven”.
(Havamal 16)