Prolog cz.3

32. Hij waste zijn handen niet, hij borstelde zijn haar niet, totdat hij de moordenaar van Balder vermoordde. Frygga klaagde luid in de Fensal-tabernakels onder de bewaking van Wallhalla! je weet wat meer is? en wat ?

33. Je ziet een verborgen bosje in de schaduw, in de ketenen liggen, verdrietig Lok. Sigyna zit daar, niemand hield meer van zijn echtgenoot. Je weet wat meer is ?
en wat ?

35. Rivier naar het oosten, van de hagedisvallei, zuur en vies, Slidur heeft gebeld. Midden in de nacht staan ​​ze, de gouden hal op de heuvels, Sindra heeft gebeld. Nog een in de namiddag, bierreuzen hal, Brymera naar huis.

36. In het ijzeren woud in het oosten, leeft oud,
Fenris 'foetus. Groter, wilder dan de anderen, waartussen de maan verslindt.

37. De dorst van de stervenden is gelest; banken van heersers, sprenkelt bloed. De zon wordt in de herfst zwart, ze circuleren rond de onrust! Je weet wat meer is? en wat ?

38. Hij zit op de heuvel en neuriet, de reuzin herder Egdir. Daar, voor hem, kraait de rode haan Fyalar op de takken.

39. De zogenaamde gouden kam, Asom kraait en roept de ridders van de heer van zijn vader ten strijde (herfodura). Nog een grijze kleur, ondergronds in het huis van Hela kraait.

40. Garmur huilt gretig, bij de Gnypahell Gate, breekt de ketens, achter de vraatzuchtige (Freke) haasten. Ik weet veel meer! Ik kan de toekomst zien! val van de heerser van Asa. !

41. Broers vechten en doden! verwante bloedrelaties verstoren! veel voorkomende ellende en overspel! bebaarde leeftijd
en zwaard, schilden brokkelen af, een tijd van wildernis en onrust vol voor het einde van de wereld! De mens zal de mens niet sparen.

42. Mima's kinderen spelen-, de aarde brandt in vlammen ! De luidste hoek (Giallarhorn) Heimdall waait hoog in de lucht. Hij praat tegen het hoofd van Mimer
Odin; Ymer staat gemakkelijk op; Igdrasill-as geschud.

43. Garmur huilt gretig, bij de Gnypahell Gate,
breekt de ketens, achter de vraatzuchtige (Freke) haasten.
En Irimur uit het oosten, krijgers leiden, De slang stijgt op uit het midden van de zee in enorme wolken; de adelaar vliegt en verscheurt het lijk.

44. Het schip vaart uit de spijker (Naglfare) vanuit het oosten, en op hem de zonen van vuur, van de vlam (Logboek) mensen
onder de stereo van Loka; de kinderen van de nar rijden met de vraatzuchtige (Freke), en de broer van Byleif voor hen.

45. Nou, jij Asyl als je Alphas? de enorme wereld beeft,
Azen stapelen zich op; kreunen de dwergen (Dwerg) in stenen schuilplaatsen, de bergen zien! Je weet wat meer is? en wat ?

46. Surtur nadert vanuit het zuiden, met glanzend
wapens, alsof de zon onderging, zijn zwaard glinstert! geschudde aarde, verpletterde rotsen, de wegen van de hel (/ luli) echo's herhalen, de lucht breekt.

47. Het tweede verdriet treft Hlyn: stoutmoedig gaat Odin tegen Fenris in, die wordt geholpen door Surtur, Beli winnaar. Friggi małżonek, uw koningen van adem, indringing.

48 Dan de dappere zoon van Wildar, staat met een dier om te vechten. Je zwaard is sterk door de mond, zinkt in het hart. Dit is hoe hij de vader zal wreken!