Ooit ging Thor op een andere reis rond de wereld, een kar getrokken door twee schragen. Loki was bij hem. Toen de avond viel, zagen ze in de verte een bescheiden huisje. De boer woonde daar met zijn zoon Thjalfi en dochter Roskwa. De arme mensen hadden en hadden de goden weinig te bieden, toen ze op de deur klopten, gastvrijheid vragen. Ze heetten hen echter hartelijk welkom, maar ze konden geen avondmaal organiseren, want zij hadden zelf niets te eten. Thor, de armoede zien heersen in de hut, gespen, hij doodde hen en beval de gastheer om van hen te koken. Hij heeft het besteld, zodat er geen bot wordt beschadigd.
Toen iedereen honger had, hij wikkelde zijn botten in de huid en viel in slaap. De volgende ochtend kwamen de geiten tot leven, maar een van hen hinkte op zijn achterbeen. Het bleek, dat Thjalfi, tot het merg willen komen, brak een bot tegen het verbod. Thor was woedend, en het leek de kijker, dat alle stormen van Midgard hier waren samengekomen, het huis van de boer en zijn gezin willen vernietigen. Maar ontroerd door de klaagzangen en het gehuil van de kinderen gaf hij zijn wraak op, maar als compensatie vervolgde hij Thjalfi, die zijn spullen moest dragen, God moest de geiten met het harnas op het erf laten tot een tijd, totdat het bot van de geit samengroeit. Vanaf dat moment zouden ze met z'n drieën samen reizen.
Ze gingen nu naar het oosten. Doorgedrongen tot de diepten van de zee, eindelijk gingen ze het bos in, die de grens van Jotunheim vormde. Toen de avond viel, begon een verblijfplaats te zoeken. Op een gegeven moment merkte Thor een geweldig huis op, wiens poort de hele muur breed was. Ze zochten een gastheer, maar ze vonden hem niet. Dus gingen ze naar binnen en gingen slapen. Loki en Thjalfi namen de grotere kamer in, en Thor sliep in een kleinere, kant.